Ons geluk kan nog niet op. Om 1/2 negen zou de bus vanaf het marktplein vertrekken. Het was met bagage weer zo’n 20 min lopen. Om 10 over ½ 9 begonnen we te lopen en ja hoor daar kwam de bus aanrijden prop vol maar stopte nog om ons mee te nemen. Om 4 uur kwamen we in Tanga aan. Een heel stuk van de weg ging door de Usambele Mountains. Volgens de verhalen moeten die ontzettend mooi zijn. Misschien dat we erin gaan als de boot naar Pemba niet lukt. Ons guesthouse is een klein redelijk schoon ding vlak bij de markt. Helaas heeft het geen water. Hele stukken van de stad schijnen zonder te zitten. Het wassen gebeurd dan ook door te plonzen in een emmertje. Het slapen was erg erbarmelijk, veel te warm en veel te veel muggen. Jan haalde nog allerlei acties uit om ervan af te komen, zonder erg veel succes.

De stad is nieuw gebouwd door de Duitsers. De straten staan loodrecht op elkaar en hebben geen namen maar nummers. De haven is een baai met een eiland erin. We zijn er een stuk langs de vissersboten gelopen. Overal zag je hele kleine krabbetjes met een grote arm voor je voeten in de grond duiken. De vrouwtjes hadden niet zo’n grote schaar. 

In het Panters Hotel nodigden we twee Deense vrijwilligers bij ons aan tafel uit. Ze vertelden ons het een en ander over de omgeving en de stad. Maar het meest hebben we eigenlijk over ontwikkelingshulp gediscussieerd. Daarna in een ontzettend grappige eethuis Fish en Chips gegeten. Mensen kwamen af en aan en de dikke Indiër achter de balie hield alles nauwlettend bij. Er liep een lachwekkende lange oude Indiër die met een uitgestreken gezicht het ijs verzorgde. Er waren ontzettend veel mensen op straat want het was een of ander moslim feestdag.